Keti Koti toespraak
Deze expositie Going Dutch in Elmina komt eigenlijk door Premier Rutte. Hij bood afgelopen december namens de Nederlandse regering excuses aan voor het slavernijverleden. Hij zette daarbij geen punt, maar een komma. Als reactie hierop zette ik de tekst uit mijn boekje Going Dutch in Elmina op Facebook. Daarin vertel ik hoe ik mijn bezoek aan het slavenkasteel in Ghana ervaarde twintig jaar geleden en hoe verbaasd ik was dat er tijdens onze geschiedenisles op school nooit iets van verteld werd. Sindsdien is er veel veranderd en krijgt het onderwerp nu wél de nodige aandacht. Niettemin blijft mijn twintig jaar oude tekst nog steeds aktueel, omlijst met schilderijen die ik toen over het zelfde thema gemaakt heb.
De Haagse Kunstkring pikte het op en wilde er iets mee doen in het kader van Keti Koti, de afschaffing van de slavernij 150 jaar geleden. En zie, dankzij de gulle medewerking van 8 verschillende collectioneurs die in totaal 18 werken beschikbaar stelden aangevuld met werk dat ik zelf nog in bezit heb, is het gelukt dat deze expositie werkelijkheid is geworden. Fantastisch.
Deze schilderijen hingen twintig jaar geleden in de Gouverneurskamer van slavenkasteel San Jorge in Elmina. Toen was dat in het kader van 300 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Ghana. Nogal eufemistisch uitgedrukt, want in 1701 werd door een vertegenwoordiger van de West Indische Compagnie met de koning van Ashanti onderhandeld over de toevoer van slaven.
De schilderijen in de zalen beneden pogen een beeld te vormen van het slavenkasteel en zijn omgeving met wuivende en ritselende palmen als laatste getuigen. Voor de weggevoerde slaafgemaakten moet het grote Europese gebouw de laatste herinnering aan Afrika zijn geweest.
Ik kom uit een land waar iedereen als een gelijke wordt gezien, uit een land waar de premier bij wijze van spreken je buurman zou kunnen zijn. Althans, in die droom leven wij.
Vanaf mijn dertigste ben ik een expat. Ik woonde in 4 Afrikaanse landen. Maar eerst ging ik naar India. Daar werd me duidelijk dat gelijkheid onder mensen niet zo vanzelfsprekend was. Ik bezocht de slums, waar mensen leefden die onderaan het kastesyteem bungelden. Zij bevonden zich in zulke schrijnende omstandigheden dat ik er met mijn fantasie niet bij kon. Zij konden niet lezen en schrijven. Ze konden nauwelijks rekenen. Hun kleren zaten vaak vol gaten. Ze liepen op blote voeten. Nooit meer ben ik zoiets tegengekomen. Het was shockerend, maar in India is het normaal.
Na India kwam ik in New York, de stad van Peter Stuyvesant. Tussen Manhattan en het Vrijheidsbeeld ligt Ellis Island, een klein eiland waar in de vorige eeuw veel immigranten aankwamen met hoop op een beter leven. New York vormt een lappendeken van etniciteit. Joden, Russen en Oekraïners in Brooklyn, Italianen en Chinezen in Manhattan. Na de afschaffing van de slavernij trokken Afro-Amerikanen vanuit de zuidelijke staten naar de wijk Harlem. Ik bezocht het een paar keer. Met mijn witte neus hoorde ik daar niet thuis.
Daarna verhuisde ik naar Afrika. Eerst naar Senegal, waar ook sporen waren van vroegere Nederlandse aanwezigheid. Voor de hoofdstad Dakar ligt er in de zee een klein eiland met de naam Ile de Gorée. Het leek een soort spiegelbeeld van de situatie in New York. Hier kwamen geen immigranten aan, maar op dit eiland werden mensen gedeporteerd naar de andere kant van de oceaan. Op Ile de Gorée staat ter nagedachtenis een Huis van de slaven inclusief een Hollandsche keuken en een ‘Door of no return’. De eerlijkheid gebied overigens te zeggen dat slavenhandel via dit eiland vooral een Franse aangelegenheid is geweest.
Drie jaar later verhuisde ik naar Ghana met zijn slavenkastelen en – forten. Het kasteel in Elmina maakte op mij een verpletterende indruk. Hoe was het mogelijk dat ik er als Nederlander nog nooit van gehoord had?
De titel Going Dutch in Elmina slaat niet alleen op de eeuwenlange aanwezigheid van Nederlanders daar en mijn eigen reis ernaar toe, maar er schuilt ironie in. In het Engels betekent de uitdrukking Going Dutch dat je de kosten eerlijk verdeeld, maar bij de slavenhandel was dat bepaald niet het geval.
Het kasteel van Elmina was 250 jaar lang het hoofdkwartier van de West Indische Companie. Het kasteel vormde een zeer belangrijke schakel in de trans-atlantische slavenhandel. Het trof me dat je in dat gebouw een tekst uit Psalm 132 op de muur kunt lezen en het Nederlandse wapen boven de entree met de spreuk ‘Je maintiendrai’. Terwijl er toch mensen op grote schaal op de meest gruwelijke manier mishandeld werden. Niet bepaald iets waar je als Nederlander trots op kunt zijn. Bij de ‘Door of no return’ stapten de geboeide en vastgemaakte slaafgemaakten in een roeiboot die naar een groot schip voor de rede voer.
Op het moment dat de mensen weggevoerd werden uit het kasteel, waren ze alles kwijt. De mannen werden aan het schip geketend. Mensen zagen hun eigen thuis en hun eigen familie nooit meer terug. Ze waren gebrandmerkt. Ze werden afgesneden van hun geboortegrond die zo verbonden was met hun persoonlijke geschiedenis en de voorouderverering. Het is voor mij niet voorstelbaar hoeveel leed.
Ik heb de overtuiging dat dat binnen de Afrikaanse cultuur extra zwaar weegt. Wanneer ik een huis bezocht in Afrika was er nooit iemand alleen. Er liepen altijd andere mensen rond. In Afrika ben je altijd omringd door moeders, tantes, broers en zussen, neven en nichten. Je hebt altijd je familie nodig. Je kunt niet zonder. En in de geest zijn ook de voorouders aanwezig. Dat je nooit alleen bent, moet iets met je doen. Je eigen omgeving is deel van je ziel. In de Hoge zaal hangen schilderijen die gaan over dat thema. Ze hebben de titel: un africain n’est jamais seul.
In Ghana maakte ik mooie reizen naar de binnenlanden en het noorden. Naar Kumasi, de hoofdstad van het Ashantirijk. De koning van de Ashanti’s was ook een belangrijke schakel in de slavenhandel. Het is een vergissing om te denken dat Ghana gekoloniseerd was tijdens die periode. De Asantehene, zoals de koning heet, had 100 % controle over zijn gebied. Hij zorgde voor de aanvoer van slaafgemaakten. In Paga, helemaal in noorden aan de grens van Burkina Faso lag er een zandvlakte nog waar vroeger slavenkaravanen langskwamen en een stop maakten. Veel gebieden in het noorden van Ghana zijn tot de dag van vandaag ontvolkt.
Op andere reizen ben ik ook in Benin geweest, waar geen forten en kastelen waren, maar wel een slavenmonument bij de stad Ouidah, de hoofdstad van de voodoo. Ook daar zijn heel veel slaafgemaakten vandaan gekomen, veelal georganiseerd door de West Indische Compagnie vanuit Elmina.
Toen ik in Mali ging wonen, verder van zee, merkte je minder van de trans-atlantische slavernij. De Malinezen hadden door de eeuwen heen een manier gevonden om met elkaar in harmonie te leven. De verschillende clans hadden een geraffineerde manier van omgaan met elkaar via ongeschreven regels, een traditie die vele eeuwen teruggaat. Dat systeem heette “Cousinage” en zorgde voor een sociale stabiliteit. Ik maakte het vaak mee hoe de Malinezen elkaar begroetten met vaste grappen en plagerijen. Als bijvoorbeeld een Keita een Coulibaly tegenkwam, plaagde hij altijd dat hij zijn slaaf was. Ik heb er de grap nooit goed van begrepen, maar beide mannen moesten er altijd hartelijk om lachen. In de Hoge Zaal ziet u een installatie van 25 kleine schilderijen die over dit systeem van ‘Cousinage’ gaat.
Het laatste Afrikaanse land waar ik woonde was Mozambique. In het noorden van het land bezocht ik Ilha de Moçambique. Op de noordpunt van dat kleine eiland stond een Portugees fort uit de 16 e eeuw. Het deed me heel erg aan kasteel Elmina denken. De Nederlanders hebben ooit een poging gedaan om het te veroveren, maar het is in tegenstelling tot Elmina altijd Portugees gebleven. Ook daar lijken de sporen van de mensonterende toestanden nu uitgewist en moet je het grote witte gebouw en het uitzicht op de zee gebruiken om je fantasie flink aan het werk zetten. Van Ilha de Moçambique zijn meer dan een miljoen slaafgemaakten gedeporteerd naar vooral Brazilië.
Slavernij is een hardnekkig verschijnsel en bestaat nog steeds in verschillende vormen. Denk aan de mensen die kleren voor ons maken in Bangla Desh of de cacaoboeren in Cote d’Ivoire die grondstof leveren voor onze chocola. In Senegal zag ik de Talibéh’s, de jongetjes van de koranschool, die door de imams de straat op worden gestuurd om voor hen te bedelen. Ook toen ik Ghana woonde hadden adolescente draagsters op de markt in Accra de status van slaaf. Ter ere daarvan maakte ik het beeld Miss Ghana, dat in de hoge zaal staat.
We dragen allemaal onze eigen geschiedenis met ons mee, zelfs als we die niet eens kennen. Daarom moeten we ernaar kijken om te leren. De littekens van de slavenhandel zullen in de nabije toekomst niet vlug verdwijnen. Onze collectieve herinnering is heel sterk en het rouwproces neemt zijn tijd.
Daarmee zijn we aangekomen bij de komma van Rutte. Hoe kunnen we ondanks de geschiedenis van de trans-atlantische slavenhandel met elkaar leven? Deze pijnlijke geschiedenis werd gedreven door pure hebzucht. De mensen die er het meest aan verdienden, bleven het meest buiten schot. Die hebzucht bestaat nog steeds, ook vandaag en morgen. Het lijkt bijna ontuitroeibaar. Hopelijk kunnen we onszelf verbeteren met het besef dat vrijheid niet de ruimte is die je voor jezelf creëert, maar dat vrijheid vooral betekent dat je elkaar de ruimte gunt.
Met deze expositie hoop ik wat aan dat bewustzijn toe te voegen. Dat er meer in de wereld is dan hebzucht. Dat kunst en verbeelding helpen de pijn een plek te geven en te verbeelden.
Den Haag, 28 juni 2023